Vanuit dat opzicht is MS een erg complexe ziekte. Zo weten we nog steeds niet waarom iemand MS krijgt. We weten wel dat het risico op het ontwikkelen van MS bepaald wordt door een erg ingewikkelde wisselwerking tussen enerzijds genetische factoren en anderzijds ook omgevingsfactoren (zoals bijvoorbeeld roken, overgewicht, vitamine D). Er is ook niet zoiets als één gen (stukje van het DNA dat erfelijke informatie bevat) dat bepaalt of je MS zal krijgen of niet. Er zijn in totaal al meer dan 236 genetische risicofactoren bekend. We zeggen daarom dat MS een polygenetische aandoening is. De vele genetische varianten zullen gezamenlijk bijdragen aan het risico op het ontwikkelen van de ziekte.
Eén van de meest interessante stukken in ons genetisch materiaal is dat deel dat verantwoordelijk is voor de MHC-regio. Dit staat voor major histocompatibility complex. Het is een stukje genetisch materiaal of DNA dat instructies bevat voor het maken van eiwitten die het afweersysteem helpen te beslissen wat “eigen aan ons lichaam” en wat “vreemd” is. Normaal gesproken laat het MHC alleen stukjes van virussen of bacteriën zien aan het afweersysteem, zodat die aangevallen kunnen worden. Bij sommige mensen met MS werkt dit systeem niet goed. Eén bepaalde variant van het MHC (HLA-DRB1*15:01) zorgt ervoor dat ook stukjes van het eigen lichaam – vooral myeline (de beschermlaag rondom de zenuwen) – als “vreemd” kunnen worden gezien. Het gevolg hiervan is dat het afweersysteem per ongeluk de eigen zenuwen kan aanvallen. Dit veroorzaakt ontstekingen, schade aan de myeline, en uiteindelijk de klachten van MS.